Uw foto's worden veel mooier als u uw camera niet in een impuls ergens op richt om vervolgens meteen op de ontspanknop te drukken. Een moderne camera maakt onder de meeste omstandigheden volledig automatisch een prima foto, maar met onze tips verandert u een simpel kiekje in een echte topplaat!

1. Macrofoto's

Met een camera dicht op een bloem, een diertje of zomaar een willekeurig voorwerp kruipen, wordt ook wel macrofotografie genoemd. Omdat u daarbij dicht op het onderwerp zit, hebt u te maken met een beperkte 'scherptediepte'. De scherptediepte geeft aan welk gebied rond uw foto-onderwerp scherp in beeld kan worden gebracht. Bij een macrofoto kan de scherptediepte zó klein zijn, dat u een bloem of beestje niet van voor tot achter scherp op de plaat krijgt. Dat hoeft ook niet altijd, maar het is een stelregel dat bij een dier dan toch minstens de ogen scherp moeten zijn. Om voldoende van het onderwerp scherp te krijgen, speelt u met het diafragma terwijl u op het schermpje beoordeelt of het resultaat bevalt. Voor meer scherpte kiest u voor een groter diafragma-getal. Daarbij stroomt er minder licht door de lens en neemt de sluitertijd toe. Gebruik bij voorkeur een statief, om trillingsonscherpte te voorkomen.

2. Wazige achtergrond

Macrofoto's worden nog mooier als de achtergrond wazig is, zodat hij minder van het hoofdonderwerp afleidt en het onderwerp er extra goed uitspringt. Met een spiegelreflexcamera is dat redelijk eenvoudig voor elkaar te krijgen, maar met een compactcamera lukt het minder goed. Voorwerpen op de achtergrond kunnen daarmee wel een beetje onscherp worden gemaakt, maar ze vervagen niet zo mooi als met een reflexcamera. Een reflexcamera kan een heel kleine scherptediepte bereiken, terwijl bij een compactcamera juist heel veel van de omgeving scherp blijft. Het zijn nu eenmaal verschillende soorten camera's. Zoek in alle gevallen een zo rustig mogelijke achtergrond, door een goed standpunt uit te kiezen. Loop of kruip eerst om uw onderwerp heen en bekijk het vanuit allerlei hoeken, voordat u begint te schieten. Een achtergrond die bestaat uit egaal gekleurde vlakken (lucht, weiland, aarde, bladerdek), werkt bijvoorbeeld erg goed.

© PXimport

De achtergrond is wazig, maar toont voldoende details om te weten dat dit een flinke struik is.

3. Scherpe macrofoto's

Scherpstellen op iets dat zich enkele centimeters vóór de camera bevindt, is nog best lastig. Zeker als u het toestel in uw handen houdt. U bent niet van beton gemaakt, de kans bestaat dus dat u de camera iets beweegt op het moment dat u afdrukt. Daardoor kan de macrofoto onscherp zijn en dat is zonde! Gebruik daarom liever een statief. Daarmee is secuur scherpstellen geen toevalstreffer meer en bovendien houdt u zo uw handen vrij. Blijft alleen het onderwerp zelf nog over. Blaadjes bewegen in de wind en dieren zijn slechte fotomodellen omdat ze rustig verder kruipen. Beoordeel per situatie hoe u het onderwerp het beste scherp op de foto krijgt. Zo hebt u op een windstille dag meer mogelijkheden dan tijdens een wilde storm, en bij een slak meer tijd om alles in te stellen dan bij een mier.

4. Macrolens

Er is verschil tussen een echte macrolens en de macrostand zoals die op veel camera's zit. Met compactcamera's en superzooms kunt u in de groothoekstand van heel dichtbij op een onderwerp scherpstellen door de camera eerst op de macrostand te zetten. Dankzij de groothoek krijgt u een enorme scherptediepte, waardoor de achtergrond niet zo mooi onscherp wordt. Om in de telestand een macrofoto te maken moet u meestal een flinke afstand nemen, anders kan de camera niet scherpstellen. Ook dan is de achtergrond nog goed herkenbaar. Hoewel dit wel 'macro' wordt genoemd, is het dat eigenlijk niet. Om een echte macrofoto te maken hebt u een spiegelreflexcamera met een speciale macrolens nodig. Dankzij de beperkte scherptediepte lukt het daarmee prima om de achtergrond te laten vervagen.

© PXimport

Een bloem van heel dichtbij.

5. Regelaars

Met een spiegelreflexcamera kunt u heerlijk met de scherpte en onscherpte in een foto spelen, door in de A(v)-stand zelf een diafragmawaarde te kiezen. Bij een lage waarde als f/2.8 is de scherptediepte kleiner dan bij een hoge waarde als f/11 of f/22. Zo kunt u doelbewust de aandacht op een deel van de foto vestigen. Hoe groter het diafragmagetal, hoe kleiner de lensopening. Omdat bij een kleine opening minder licht wordt opgevangen, moet de camera langer belichten. Dat regelt de camera door een langere sluitertijd te gebruiken, maar dit kunt u uiteraard ook zelf afstellen in bijvoorbeeld de T(v)- of de M-stand. Een korte sluitertijd zoals 1/1000 seconde gebruikt u als er veel licht is en als u snel bewegende onderwerpen scherp op de foto wilt krijgen. Langere sluitertijden gebruikt u als het donkerder is of als u een bewegend onderwerp expres 'streperig' wilt vastleggen.

6. Programma's

Op de meeste compactcamera's kunt u het diafragma en de sluitertijd niet rechtstreeks beïnvloeden. Om die apparaatjes zo eenvoudig mogelijk te houden en te voorkomen dat u met technische termen krijgt te maken, kennen deze toestellen vaak alleen een aantal automatische standen. Daarbij geeft u aan wat voor soort foto u wilt maken, bijvoorbeeld een portret- of landschapsfoto. De effecten waar we het in de vorige tip over hadden, zijn dan via een omweg toch nog te bereiken, door de voorgebakken stand te gebruiken die het dichtst in de buurt komt. Zo is de sportstand voor allerlei soorten actiefoto's te gebruiken, en dus ook voor andere onderwerpen dan de louter sportieve. Zodra u met snelheid te maken hebt en een korte sluitertijd nodig hebt, is dit de stand die u kunt gebruiken. Ook de stand genaamd 'Kinderen en huisdieren' is bedoeld voor foto's van een snelle actie.

7. Diepte

Een landschapsfoto maken lijkt gemakkelijk, maar dat is het niet altijd. Uw uitzicht is wellicht adembenemend, maar het kan lastig zijn om dat goed in een foto over te brengen. Als u bijvoorbeeld alleen een berglandschap in de verte in beeld neemt, kan dat er op een plaatje wat vlakjes uitzien. Om meer diepte aan de foto te geven, is het verstandig om ook iets op de voorgrond te plaatsen, zoals een groepje bomen of een flinke rotspartij. De schaalgrootte komt zo beter over, en ook een diep dal of een ravijn komt daarmee beter uit de verf. Voorwerpen die zich dichtbij bevinden lijken groter dan iets in de verte, dus werken herhalende patronen hierbij goed. Denk bijvoorbeeld aan een rij paaltjes, een bosrand of strobalen op een uitgestrekt weiland. Tenzij het enorm helder weer is, vervagen kleuren in de verte. Ook dat gegeven brengt diepte aan in een landschapsfoto.

© PXimport

Breng diepte aan in een foto.

8. Groepen

Een onderwerp vastleggen dat bestaat uit een grote groep mensen of voorwerpen vraagt om een speciale tactiek. Als er veel van hetzelfde in een foto is te zien, wordt een foto al snel te druk en zal de kijker zich afvragen wat er zo bijzonder aan is. Dat lost u op door slechts een klein aantal onderdelen uit de groep prominent in beeld te nemen en de rest te gebruiken als achtergrond. Stel dat u een veld vol prachtige bloemen wilt fotograferen. Dan kunt u het beste enkele mooie exemplaren goed in beeld nemen, met het bollenveld daarachter als illustratie dat het er heus heel veel zijn. Dat veldje mag best onscherp zijn (een kleine scherptediepte), zolang de bloemen op de voorgrond dat maar niet zijn. Een andere mogelijkheid is om een deel van het bollenveld in beeld te nemen, met daarin één bloem met een sterk afwijkende kleur of vorm. Plaats die afwijkende bloem daarbij niet exact in met midden, maar in de richting van een van de hoeken.

© PXimport

Hier is duidelijk zichtbaar dat er niet slechts één bloem in het veld staat.

9. Mooi licht

De mooiste foto's maakt u met fraai licht en onder bijzondere omstandigheden. Rond zonsopkomst en zonsondergang is het licht bijvoorbeeld warmer en mooier dan midden op de dag. Het hoeft niet per se een bijzondere zonsondergang te zijn, tenzij het u meer om de kleureffecten dan om het landschap gaat. Een lage stand van de zon geeft een warme tint en tovert mooie lange schaduwen tevoorschijn. Midden op de dag is het zonlicht hard en fel. De schaduwen zijn daarbij kort en ze vallen loodrecht omlaag, wat op een foto toch minder fraai is. Winterse buien geven ook iets extra's aan een foto, zoals mooie wolkenpartijen, regenslierten of lichtvariaties. Mist en sneeuw zijn uiteraard extra redenen om naar buiten te gaan voor het maken van prachtige landschapsfoto's. Zulke weersomstandigheden leveren niet alleen schitterende foto's op, maar vaak ook mysterieuze en sprookjesachtige beelden. Zorg er uiteraard wel voor dat uw camera droog blijft en dat u zich goed op het weer hebt gekleed!

© PXimport

Mist en sneeuw zorgen voor sprookjesachtige beelden.

10. Alles belangrijk

Bij een landschap is het vaak de bedoeling dat alles scherp is, van voor tot achter. Dit betekent dat u een grote scherptediepte nodig hebt. Op een reflexcamera stelt u daarvoor een kleine lensopening in (met een groot diafragmagetal). Bovendien roept u de hulp van een statief in als de sluitertijd zó lang wordt dat u de camera niet goed stil kunt houden. Op een toestel met beperkte instelmogelijkheden, zoals een compactcamera, schakelt u over naar een voorgebakken stand voor landschappen. Dat kunt u uiteraard ook doen als u dat gewoon prettiger vindt. De camera doet dan zijn best om alles scherp te krijgen en de kleuren levendig te maken.

11. Lucht en landschap (1)

In landschapsfoto's is vaak een behoorlijk stuk van de lucht te zien. Al naar gelang de mate van bewolking en de richting waarin u de foto maakt, kan dit grote invloed hebben op de belichting. U loopt kans dat een deel van de foto over- of onderbelicht raakt. De lucht is over het algemeen feller dan het landschap eronder, met name wanneer u in de richting van de zon fotografeert. Een camera kan niet beide tegelijk perfect belichten, dus moet u een keuze maken. Gaat het u vooral om het landschap en is de lucht minder belangrijk? Richt de camera dan eerst iets omlaag en bepaal de belichting door de ontspanknop half in te drukken. Let op, de camera stelt nu ook scherp, dus richt hem niet op uw voeten maar op een punt in het landschap. Neem daarna de omgeving in beeld zoals u die op de foto wilt hebben. Druk daarna pas de ontspanknop helemaal in.

© PXimport

Lucht en landschap zijn hier allebei belangrijk. Gelukkig is de lichtval gelijkmatig.

12. Lucht en landschap (2)

Gaat het u juist om de lucht en minder om het landschap? Dan richt u de camera een stukje omhoog. Let wel op, want vooral als er weinig of geen wolken zijn, lukt het de camera niet om scherp te stellen. Met een spiegelreflexcamera kunt u de belichting en scherpstelling meestal via aparte knoppen regelen. Dan stelt u bijvoorbeeld eerst scherp op het landschap, om vervolgens op de lucht te richten zodat de belichting wordt gemeten. Tot slot maakt u dan de gewenste compositie die u vast wilt leggen. Vindt u dat allemaal te ingewikkeld, dan is het een goed alternatief om de belichtingscompensatie van uw camera te gebruiken. Die herkent u aan een knop met een plus-minteken erop. Daarmee laat u de camera eenvoudigweg korter of langer belichten dan het toestel zelf van plan is. Op die manier hoeft u de camera niet eerst omlaag of omhoog te richten, maar drukt u meteen af. Wel is het verstandig om goed op het scherm te beoordelen of het resultaat bevalt.

© PXimport

Hier gaat het om lucht, kleur en vorm. Het landschap mag een silhouet zijn.

13. Portretfoto

Om een portretfoto te maken, zoekt u eerst een geschikt plekje. Net als bij macrofoto's werkt ook hier een rustige achtergrond het beste; denk bijvoorbeeld aan een egaal gekleurde muur met een rustige tint. Laat uw model niet pal voor de muur staan, maar een meter ervoor, anders krijgt u last van nare schaduwen op de muur. Vooral als u een flitser gebruikt, worden dat inktzwarte slagschaduwen. Als u iemand in zijn eigen omgeving portretteert, is het leuk als er ook iets persoonlijks in beeld is te zien, bijvoorbeeld een schildersezel of een rek met bijzondere wijnen. Zo'n persoonlijke toevoeging kan een onderdeel van de voorgrond vormen, maar mag ook verder op de achtergrond staan. Waar u iemand ook fotografeert, kijk altijd goed door de zoeker of op het schermpje of er geen storende objecten in beeld staan. Iedereen kent het voorbeeld van de plant die uit iemands hoofd lijkt te groeien.

© PXimport

Let op de slagschaduwen als u flitst. Die vormen lang niet altijd een fraaie toevoeging.

14. Afstand

Ga niet op iemands lip staan, maar ook weer niet drie straten verderop. Als u een 'milde telelens' gebruikt komt uw model natuurgetrouw op de foto. Met een zoomlens gebruikt u dus niet de uiterste standen, maar zoomt u lichtjes in. U staat dan op hooguit enkele meters afstand. Staat u dichtbij met een camera in de groothoekstand, dan krijgt het gezicht een soort lachspiegeleffect en daar is uw model vast niet blij mee. Stel scherp op de ogen, dat werkt het beste als uw camera een handmatige scherpstelling heeft. Controleer altijd of het gezicht voldoende scherp is en schakel over naar een groter diafragma-getal als dit niet het geval is. Heeft uw camera een portretstand? Dan zal het toestel hier zelf op letten.

15. Licht en schaduw

Een portretfoto valt of staat met het licht dat op het gezicht valt. Zacht licht dat schuin van boven langs een gezicht strijkt geeft mooie foto's. Daarbij is, anders dan wanneer het licht recht van voren komt, een lichte schaduwwerking zichtbaar, waardoor het portret meer diepte krijgt. U kunt de te portretteren persoon bijvoorbeeld schuin voor een raam plaatsen en het daglicht verzachten door de vitrage te sluiten. Probeer te vermijden dat de zon of een lamp rechtstreeks op uw model schijnt, tenzij u hier een speciaal effect mee op het oog hebt. Wilt u een flitser gebruiken, gebruik dan niet het interne flitsertje, maar een los exemplaar. Uw camera moet hier wel geschikt voor zijn. Richt de flitskop omhoog en flits via het plafond, zodat het licht zachter wordt en schuin van boven komt.

© PXimport

Licht en schaduw zijn erg belangrijk.

16. Snelheid

Als u een snel bewegend onderwerp wilt fotograferen, hebt u twee mogelijkheden. U kunt voor een heel korte sluitertijd kiezen om alles haarscherp op de foto te krijgen. Elke beweging wordt dan bevroren in de tijd, zodat iemand die uw foto ziet niet eens zeker weet of een trein of auto stilstond of op topsnelheid voorbij kwam razen. Vandaar dat het vaak leuker is om expres een langere sluitertijd te kiezen en het onderwerp nauwgezet met de camera te volgen terwijl u de foto maakt. Dit vraagt wel enige oefening en u moet er wat handigheid in krijgen. Doordat u het onderwerp volgt zal dat goeddeels scherp worden, maar de achtergrond niet. Die wordt lekker streperig en daardoor spat de snelheid van uw foto af. Zet de camera in een stand waarbij hij continu wordt scherpgesteld.

© PXimport

Geef uw foto's een zetje.

17. Kinderen

Als volwassene torent u boven kleine kinderen uit. Zak daarom eens door uw knieën om een foto van een kind te maken. U bevindt zich dan op gelijke hoogte met het onderwerp en wordt deel van de kinderwereld. Zo hebt u meteen beter contact met de kleine en ziet u wat hij of zij aan het doen is. Blijft u staan en richt u de camera omlaag, dan wordt het al snel een foto waarbij overduidelijk snel is gericht en geklikt.

18. Huisdieren

U moet het niet hardop zeggen, maar kinderen lijken vaak op huisdieren als u ze wilt fotograferen. Beide onderwerpen kunnen zich aardig onvoorspelbaar gedragen en hebben meestal weinig geduld als het op poseren aankomt. Dieren fotografeert u, net als kinderen, bij voorkeur op ooghoogte. Als u een dier vanuit de hoogte fotografeert, komt het beestje bijna nooit goed tot zijn recht. Laag bij de grond gaat dat veel beter en extra leuk is dat u de wereld dan me-teen vanuit het perspectief van het huisdier ziet. Als u uw eigen hond fotografeert, is de kans groot dat het dier enthousiast komt aanrennen en bovenop uw camera duikt. Assistentie van een huisgenoot helpt dan om de aandacht van u en uw camera af te leiden. Ook bij het huisdier van iemand anders is dat een handige truc waarmee u het dier in de gewenste positie kunt manoeuvreren. Zet huisdieren ook eens samen met u en uw huisgenoten op de foto. Dieren leven over het algemeen een stuk korter wij, daarom is zo'n foto niet alleen leuk voor nu, maar vooral ook waardevol voor later.

© PXimport

Fotografeer op ooghoogte en zorg ervoor dat de ogen scherp zijn.

19. Lange neus

Bij een portret moeten de ogen altijd scherp zijn. Ze trekken van nature de aandacht, waardoor het direct opvalt als ze onscherp op een plaat staan. Dat geldt ook voor een dierenfoto, maar daar hebt u met nog een extra hindernis te maken. Nogal wat diersoorten hebben een flinke snuit, of ogen die aan de zijkant van de kop zijn geplaatst. Dit maakt het scherpstellen vaak tot een uitdaging. Het beste kunt u handmatig scherpstellen, maar dan moet uw camera die mogelijkheid uiteraard wel hebben. Dieren zijn beweeglijk, u moet dus snel scherpstellen en meteen afdrukken, anders zijn de ogen alsnog onscherp. U maakt het uzelf wat gemakkelijker als u de foto meer van opzij neemt, zodat kop, ogen en snuit meer in één vlak komen te liggen. Ook automatisch scherpstellen werkt dan ineens een stuk beter.

Deel dit artikel
Voeg toe aan favorieten